Over overredingskracht
In de lezingen van Hazrat Inayat Khan over ‘De kunst van de persoonlijkheid’ die de afgelopen maanden hier zijn gepubliceerd (in het Engels), waarschuwt een daarvan voor de impuls om anderen te overtuigen van het eigen standpunt. Of wij dat nu proberen met krachtige argumenten – een frontale aanval, zou je kunnen zeggen – of door beleefd gebruik te maken van de goedheid van de ander zodat die zich verplicht voelt toe te geven, in beide gevallen is het een inbreuk op de vrijheid van de ander, met als risico dat de delicate draad van sympathie breekt.
Maar hoe staat het dan, zo kunnen we ons afvragen, met onze inspanningen voor de Boodschap? Als de volgelingen op het soefipad de verantwoordelijkheid hebben om de Boodschap te verspreiden, zoals vaak hier aan de orde is geweest, recent nog in deze post, is dat dan niet in tegenspraak hiermee?
We moeten ervoor waken om raadgevingen van wijze mensen dogmatisch toe te passen. Als we wijsheid wensen te ontwikkelen in woord en daad, moeten we dat doen op een verstandige manier, met begrip voor de subtiliteit van elke situatie. Hazrat Inayat Khan adviseert ons niet om ons gezichtspunt voor ons te houden; hij waarschuwt ons voor pogingen de ander te manipuleren, meestal om de ander zover te krijgen dat die met ons instemt. We vinden bijvoorbeeld een of ander landschap erg mooi – de bergen, de kust of een speciaal vredig en groen eiland. We willen onze vrienden er graag over vertellen, hoe inspirerend we het vonden, hoe we zijn opgekikkerd van de tijd die we er doorbrachten. Daar steekt beslist geen kwaad in. We kunnen er echter in doorschieten als we bijvoorbeeld aandringen bij onze vrienden om hun plannen te wijzigen en ook daarheen te gaan. Zonder dat we dat beseffen worden we dan een soort verkopers van ons gezichtspunt, en onze vriend een potentiële klant, en onze relatie gaat de kant op van een commerciële transactie, in plaats van gebaseerd te zijn op vriendschap.
Als het gaat over een thema dat zo fijnzinnig is als de Boodschap van liefde, harmonie en schoonheid, moeten we des te voorzichtiger zijn. We kunnen zeker onze waardering tot uitdrukking brengen voor wat we hebben ontvangen, maar we moeten ons ook realiseren dat de delicate gevoelens die anderen over spiritualiteit hebben, maar al te gemakkelijk geraakt kunnen worden. Hazrat Inayat Khan heeft bij verschillende gelegenheden het verhaal verteld van de man die een diep maar volkomen verborgen geloof in God had, en stierf toen hij merkte dat zijn geloof ontdekt was door zijn vrouw (die hem in zijn slaap had horen praten), omdat de onthulling van zijn tere gevoelens ondraaglijk was.
Hoe we het geschenk van de Boodschap het beste kunnen delen, kunnen we wellicht afleiden uit het voorbeeld dat Hazrat Inayat Khan gaf toen hij terugkeerde naar India. Als op het programma voor die dag een bezoek stond aan een dargah of tempel waar naar alle waarschijnlijkheid bedelaars zouden zijn, nam hij wat pakjes eten mee. Maar hij reikte die niet onmiddellijk uit. ‘Ze moeten erom vragen’, zei hij. Dat geldt ook voor ons. Als ons hart vervuld is van vreugde, als we dankzij het soefipad een glimp hebben opgevangen van de eerste groene scheuten van hoop, dan kunnen we dat zeker delen met anderen – maar laat de ander er eerst om vragen. Degenen die ernaar verlangen kunnen het ongeziene parfum gewaarworden, en verwelkomen wat wij te zeggen hebben, terwijl degenen die er niet naar verlangen niet lastig gevallen hoeven te worden met ons gezichtspunt.
Vertaling Kariem Maas