Afdalen in het hart
De 19e eeuwse orthodoxe heilige Theophan de Kluizenaar raadt ons aan om af te dalen van ons hoofd naar ons hart. Als we in ons hoofd leven, waarschuwt hij ons, zijn onze gebeden slechts uitwendig. We houden God buiten onszelf, hoewel zo’n scheiding in werkelijkheid onmogelijk is, omdat God één en ondeelbaar is. Maar gevangen in onze geest verbeelden wij ons dat het zo is en ervaren onze waan als werkelijkheid. Voor de oprechte zoeker, wiens verlangen slechts is verenigd te worden met het Goddelijke Ideaal, kan dit nooit bevredigend zijn. Als ons ideaal bijvoorbeeld de volmaaktheid van Liefde zou zijn, zouden we dan niet alles overboord willen gooien wat ons van die eenheid zou kunnen weerhouden?
Als de dorst naar eenheid al geen voldoende motief zou zijn om onszelf uit het hoofd te zetten, dan zou het beeld dat Theophan geeft van de gedachten die ronddwarrelen als sneeuw in de winter of wolken muggen in de zomer, een sterke aanmoediging moeten zijn. Iedereen die enige ervaring heeft met het leven in een noordelijk bos zal dit goed begrijpen. Door de wind aangedreven sneeuw kan verblindend en dodelijk zijn en ons dwingen om lange donkere maanden achtereen in een kleine hut te schuilen. En wanneer de sneeuw eindelijk verdwijnt en de wereld weer groen wordt, veranderen de wolken vraatzuchtige muggen onze kortstondige glimp van het paradijs in iets totaal het tegenovergestelde.
Maar de meesten van ons zijn geen monniken, geen kluizenaars, en we kunnen ons afvragen hoe het mogelijk is om niet met gedachten bezig te zijn. Het ideaal van de soefi’s is om in de wereld te leven en er niet door te worden vastgehouden. Maar ‘hier’ zijn – in het gezin, in de gemeenschap, in ons werk – betekent zeker dat we alle verantwoordelijkheden en plichten moeten hanteren, alle details die zich lijken te vermenigvuldigen als stekende vliegen. Wat kunnen we doen om daaraan te ontsnappen?
Hazrat Inayat Khan gaf eens het voorbeeld van een koning die elke nacht een bepaald deel van de nacht wijdde aan gebed en meditatie. Zijn raadgevers, die dachten aan zijn vele verantwoordelijkheden en bezorgd waren dat hij zich te veel inspande, vroegen hem of het niet beter zou zijn die uren te gebruiken om te slapen. De koning antwoordde: “U begrijpt het niet. ’s Nachts jaag ik God na, en overdag jaagt Hij mij na.”
Als wij, als pelgrims, regelmatig van ons hoofd afdalen naar het altaar van ons hart, en ons daar ernstig neerwerpen, zal er een moment komen waarop wij een glimp opvangen van de essentiële waarheid waar Theophan op wijst: dat gedachten ons afleiden van de waarheid van het heden, van de immanente en eeuwige Werkelijkheid. Gewoonlijk zijn gedachten niet meer dan vervormde echo’s van het verleden of denkbeeldige toekomstvisies, maar ze negeren de waarheid van het ‘nu’ en pas wanneer we het tijdloze licht van het hart ervaren, begrijpen we wat dat betekent. Dan worden onze gebeden, die in de stille hartruimte ontstaan, uitgesproken in de aanwezigheid van de Geliefde, en niets kan op tegen de herkenning van een Goddelijk antwoord op onze nederige oproep.
Daarna worden onze gedachten veel gehoorzamer. De sneeuwvlokken, zou men kunnen zeggen, worden bloemblaadjes, en de muggen stijgen op naar een ander stadium van evolutie. Met opluchting en met diepe dankbaarheid, herhalen wij de zin uit Vadan Alankaras: “Sinds Uw vreugdevolle glimlach een nieuw licht in mijn hart heeft voortgebracht, zie ik overal de zon schijnen.”
Vertaling Kariem Maas