Er is geen gesproken Nederlandse versie van deze podcast, maar hier is de vertaling te lezen.
Weerspiegelingen van de Geliefde
We bespraken een heel mooi vers uit Gayan Ragas: “Ik durf er niet aan te denken mijn ogen op te heffen om Uw glorieuze visioen te aanschouwen. Ik zit rustig bij het meer van mijn hart, kijkend naar de weerspiegeling van Uw beeld daarin.”
Zoals we al snel ontdekten, raakt schoonheid ieder mens op een unieke manier, en de verschillende interpretaties van dit vers waren zeer verhelderend. Eén aspect waarop verschillende leden van de kring commentaar hadden, was het idee om God niet rechtstreeks aan te durven kijken, misschien uit eerbied, misschien uit ontzag. Het vers zegt dit niet expliciet, maar er wordt gesuggereerd dat direct kijken naar de Goddelijke uitstraling even gevaarlijk zou zijn als direct kijken naar de zon.
Dit zou ons kunnen doen denken aan het verhaal in Exodus, van Mozes die God vraagt om hem zijn heerlijkheid te tonen. Mozes had reeds zo’n intimiteit met het goddelijke dat zij samen spraken als goede vrienden, maar de profeet verlangde er klaarblijkelijk naar zijn Heer nog beter te kennen. God waarschuwde hem echter, dat niemand Zijn aangezicht kon aanschouwen en leven. Dit drukt een zeer mystiek idee uit, dat soefi’s begrijpen als, “Ik ben niet, Gij zijt,” een bevestiging die ontelbare keren herhaald wordt in de zikar – of met andere woorden, dat het individuele zelf vergeten moet worden om het Goddelijke Zelf te kunnen kennen.
Om terug te keren naar het beeld van de zon, zou het kijken naar God het sterfelijke ‘ik’ of ego verblinden. Maar God beantwoordde het verlangen van Mozes met een soort list, dat wanneer Hij ‘s avonds in de tuin wandelde – we kunnen ons een gezegende tijd van koelte en vrede voorstellen na de hitte van een Midden-Oosterse dag – Mozes toestemming zou krijgen Gods rug te zien. Een metafysisch begrip hiervan is dat Mozes het goddelijke mocht herkennen in Zijn schepping, in Zijn tuin. Het is logisch dat God in alle namen en vormen aanwezig moet zijn, want Hij is oneindig en allesdoordringend, maar als we om ons heen kijken, zijn we vaak onbewogen door wat we zien. Onze eigen tuintjes mogen aangenaam zijn, maar zelfs een beschouwing van onze beste roos overweldigt ons gewoonlijk niet met een transcendente, ego-verpletterende visie van God. Om plaats te maken voor zo’n ervaring, moeten we de spiegel van het hart gebruiken om te zien.
Als we in het gezicht van een geliefde kijken – het gezicht van een kind, misschien – kunnen we zeker vervuld zijn van verwondering, en het goddelijke op dat moment voelen. Het is een grotere uitdaging om dat bewustzijn vast te houden wanneer we wegkijken en een meer prozaïsche omgeving observeren. Zien we het goddelijke in de poort, zoals een Zen-meester eens vroeg aan een paar verbijsterde soldaten die bij de poort van een klooster stonden? Als we alleen maar aan poorten denken, waarschijnlijk niet. Maar als we wat innerlijk werk hebben gedaan, en de smaak van goddelijke genade zijn beginnen te kennen, dan kan het anders zijn. Als we het puin hebben opgeruimd dat op de oppervlakte van het meer drijft – het meer van het hart, wel te verstaan – zal het een prachtige weerspiegeling geven van alles, want dat is het ware doel ervan. En we zullen dan overal het goddelijke zien schijnen.
Vertaling Kariem Maas