Uit de dichtheid van de aarde
In een van de soefigebeden bidden we, nadat we onszelf eraan herinnerd hebben wie we zijn – dat wil zeggen, nadat we ons eraan herinnerd hebben dat we kinderen zijn van de goddelijke familie (…neem ons in Uw ouderarmen…) – om opgetild te worden uit de dichtheid van de aarde. In een moment van bezinning zouden we ons kunnen afvragen, waarom dat belangrijk voor ons zou zijn. Als God het Enige Wezen is en alomtegenwoordig en aldoordringend, dan zal Hij aanwezig zijn in de dichte aarde net zoals Hij dat is in de oneindige hemelen. Waarom doen we dan dit verzoek? Wat is het punt? Is er iets ‘verkeerds’ of zondigs aan de aarde, zoals sommige religieuze opvattingen suggereren?
Het probleem is natuurlijk niet dat de aarde moreel fout is, maar dat wanneer we ons bewust zijn van de aarde, het moeilijk is om de Eenheid te ervaren die ons gevoel van onvolledigheid zal bevredigen. Je kunt twee stenen uit de aarde oppakken en ze met al je kracht samenknijpen, maar ze zullen hardnekkig gescheiden blijven. Ook al hebben ze dezelfde geologische samenstelling, toch zullen ze weigeren zich te verenigen. Water is minder dicht, en we kunnen daar enige sporen van eenheid zien, want het stroomt gemakkelijk samen, maar water kan turbulent zijn, en als het eenmaal in beroering is gebracht, zullen zijn golven donderen en scheuren op rivieroevers en stenen kliffen tot ze instorten. Zelfs het fijne element lucht, hoewel subtiel en ‘alles doordringend’, is dicht genoeg om onderhevig te zijn aan onderscheidingen en verschillen die soms het vernietigende geweld van een orkaan voortbrengen. Pas als we langs de as van dichtheid naar fijnheid reizen en het stadium van licht bereiken, ervaren we iets anders. Lichtstralen twisten niet met elkaar; zonlicht zal maanlicht er niet van beschuldigen de verkeerde kleur te hebben. Als een zonnestraal over de kwestie zou moeten nadenken, zou hij misschien gewoon lachen en zeggen: “Nou, jij bent mij in een andere vorm.”
Net als het landschap buiten ons raam zijn we allemaal een ingewikkelde mengeling van dichtere en fijnere elementen, maar altijd bezield door een fundamenteel verlangen naar de stille plek waar alles Eén wordt. Die honger probeert vervulling te vinden in verschillende uitdrukkingsvormen – bergen stuwen naar de hemel, golven reiken omhoog, bomen strekken hun takken uit naar de zon en mensen streven ernaar om de beperkingen van hun lichaam op verschillende manieren te overwinnen – maar we moeten vorm helemaal achter ons laten om echte vrijheid te kennen. Als we ons, zoals soms gebeurt, in onze spirituele zoektocht teleurgesteld voelen en ons gefrustreerd en zelfs verbitterd afvragen: “Waarom houdt God zich van mij afzijdig? Weet Hij dan niet dat Hij alles is wat ik wil?”, dan is de verklaring waarschijnlijk dat we, hoewel gedreven door onze dorst naar Werkelijkheid, nog steeds te veel bij ons dragen – een koffer vol zware concepten en verwachtingen. Maar onze teleurstelling en de klappen en stoten van het leven zijn kansen waardoor we onszelf kunnen helpen, want ze geven ons de kans om de koffer te openen en te zien wat we bij ons dragen, wat ons tegenhoudt en wat we eventueel kunnen wegdoen. En wanneer we alles loslaten, wanneer ‘we’ sterven (dus vóór de dood) dan kunnen we het allesdoordringende licht en leven tegenkomen waarnaar we op zoek waren.
Vanaf dat hemelse uitkijkpunt is het vanzelfsprekend mogelijk om het Enige Wezen te zien in alle namen en vormen, zowel in de dichte aarde als in al het andere. Dan kan alles wat verlaten is naar ons terugkeren, maar in een nieuwe staat, want nu kunnen we het Ene zelfs in beperkingen waarnemen en ervaren. Dat is misschien een van de lessen in deze Alapa van de Gayan: “Geef Ons alles wat je hebt, en Wij zullen je alles geven wat Wij bezitten.”
Vertaling Kariem Maas