For some time now The Inner Call has enjoyed generous help from Kariem Maas, in translating some posts into Dutch. As well as a translator and editor, Kariem is also a writer in his own right, and when the recent post of a poem by Dhul Nun al-Misri caught his attention, he wrote this piece for the Guest Room. His original Dutch version is posted below.
How humble can we be?
In the Inner Call of 4 August there is a poem by Dhul Nun al-Misri that begins with the words: ‘The true Sufi becomes more humble every hour, for every hour brings him closer to God’. Without wanting to haggle over anything, I have to say that Dhul Nun here sketches a very big step without mentioning the many possible pitfalls that the average aspiring Sufi might fall into.
What kind of pitfalls have I encountered?
Orthodox Protestants among us know that there is such a thing as ‘humble pride’. Twice on Sundays they go to church in sober black clothes, but of the best cut and the most expensive fabric. It is not difficult to see how feigned humility is a trick of the ego that does not want to surrender. In this way you may rise in social prestige, but you don’t get any closer to God.
I experienced also pitfalls that are less easy to detect and all the more dangerous – for example, when we dress up weakness and indulgence in a cloak of humility; to be ‘the wisest’ in conflicts, as it is prescribed in many an upbringing. But avoiding problems is not humility. Sooner or later the suppressed energy will come out anyway, for example in the form of what is called in psychology passive aggression. Even though you have supposedly conceded, sneakily you remain obstructive, convinced that you were right after all.
An equally humble-looking pitfall is the appeal to the Spirit of Guidance. In that case, we do act; we realize that weakness is not an option, but the justification for it is not yet so clear. Our ego, however, knows what to do; it whispers to us that it is the Spirit of Guidance that leads us to do so. It is not we who want it, it is the Spirit who directs us. Well, of course, no one can argue with that. In those cases, however, we should ask ourselves whether the Spirit happens to want exactly that which fits into our own comfort zone. How often does it happen that the Spirit leads us to something we absolutely don’t want?!
Humility therefore requires, in my experience, great self-knowledge and constant observation of one’s own motives.
But that too can become a trap. Continuous self-observation can become an obsessive mistrust of ourselves, and lead to neurotic behaviour; every naturalness then disappears from our lives, while we do know that Hazrat Inayat Khan constantly emphasizes that naturalness is the key to spirituality. “Being spiritual is being natural”, as he repeatedly said.
So we will have to learn to listen to our nature.
But if our nature leads us to an absolutely far-from-humble action, what then? Consider then that reluctance to live out our nature may be motivated by a false image of humility, especially what is considered humble – or not – in social intercourse. The word humility is associated with smallness and submissiveness. With the word humility, we associate a modest figure in the background. But that is a misleading image of humility. An oak tree can be huge and humble at the same time. The oak tree does what it is predestined to do, unfolding itself to the fullest, but without affectation, in simplicity, completely natural. It is completely itself, not only when the weather is nice but also when it storms. If we deploy our strengths and talents in the same way, it may not feel humble according to common standards, but it might bring us closer to God.
That brings us to the last question: how can we discern whether we are humble in our natural way, and that we do what we are predestined to do? The common answer is: by listening to our conscience. But my experience has taught me something else. The conscience is an abstract force and the ego has developed great skill to manipulate it in the desired direction. A much more concrete and direct lie detector is our body. That gives unmissable signals, and the most important thing in this matter is whether there are tensions to be detected. As soon as we notice that muscles are contracting, the breath is being stifled, the mouth becomes tight or there is a knot in the abdomen – to name but a few random phenomena – we know that we are not natural, that we are under pressure.
When we are not relaxed, we are not our true selves; then humility is ‘enforced’ – by the environment, or by ourselves because, for example, we impose higher moral demands on ourselves than we can naturally cope with. What we then have to do is to go back to a feeling of relaxation and openness. From there we can continue in a natural way, with a lighter mind, in simplicity and surrender.
That, I suspect, is the true humility that brings us, with relaxed steps, closer to God. Was it perhaps for this reason that Hazrat Inayat Khan typified meditation as ‘mystic relaxation’?
Hoe nederig kunnen we zijn?
In de Inner Call van 4 augustus staat een gedicht van Dhul Nun al Misri dat begint met de woorden: ‘De ware soefi wordt elk uur nederiger, want elk uur brengt hem dichter bij God.’ Zonder iets daarop te willen afdingen, moet me van het hart dat Dhul Nun hier wel een erg grote stap schetst zonder de vele mogelijke valkuilen te noemen waar de gemiddelde aspirant-soefi kan intuimelen.
Wat voor valkuilen heb ik zoal leren kennen?
Orthodoxe protestanten onder ons weten dat er zoiets bestaat als ‘nederige hoogmoed’. Twee keer zondags naar de kerk in sober zwarte kleren, maar dan wel van de beste snit en de duurste stof. Het is niet moeilijk om te zien hoe geveinsde nederigheid een trick of the mind is van het ego dat zichzelf niet wil opgeven. Zo stijg je mogelijk wel in maatschappelijk aanzien, maar kom je geen stap dichter bij God.
Er zijn ook valkuilen die minder snel te ontwaren zijn en des te gevaarlijker. Bijvoorbeeld als we zwakheid en toegeeflijkheid hullen in een mantel van nederigheid. Om bij conflicten dan maar ‘de wijste’ te zijn, zoals het in menige opvoeding is voorgeschreven. Maar problemen ontlopen is geen nederigheid. De onderdrukte energie komt er vroeg of laat toch uit. Bijvoorbeeld in de vorm van, wat in de psychologie heet, passieve agressie. Stilletjes bij jezelf er toch van overtuigd blijven dat je gelijk had en obstructie plegen, al heb je zogenaamd de ander zijn zin gegeven.
Een even nederig ogende valkuil is het beroep op de Geest van Leiding. We gaan in dat geval wel tot handelen over, we beseffen dat zwakheid geen optie is, alleen is de rechtvaardiging ervoor nog niet zo duidelijk. Daar weet ons ego dan wel raad op; het fluistert ons in dat het de Geest van Leiding is die ons hiertoe brengt. Niet wij willen het, de Geest stuurt ons. Nou, daar kan natuurlijk niemand iets tegenin brengen. We zouden ons in die gevallen echter af moeten vragen of de Geest toevallig precies dat wil wat in ons eigen straatje past. Hoe vaak komt het voor dat de Geest ons voert naar iets wat we absoluut helemáál niet willen?!
Nederigheid vergt dus, naar mijn ervaring, grote zelfkennis en een voortdurende observatie van de eigen drijfveren.
Maar ook dat kan een valkuil worden. Voortdurende zelfobservatie kan tot een obsessief wantrouwen tegenover onszelf worden en leiden tot neurotisch gedrag; elke natuurlijkheid verdwijnt dan uit ons leven. Terwijl we toch weten dat Hazrat Inayat Khan voortdurend de nadruk erop legt dat natuurlijkheid de sleutel is tot spiritualiteit. Zoals hij herhaaldelijk zei: “Being spiritual is being natural.”
We zullen dus moeten leren luisteren naar onze natuur.
Maar als onze natuur ons voert naar een absoluut-niet-nederige houding of een verre van nederig optreden, wat dan? Bedenk dan dat aarzelingen om onze natuur uit te leven kunnen zijn ingegeven door een verkeerd beeld van nederigheid, met name door wat in het sociale verkeer als nederig en niet-nederig wordt gezien. In het woord nederigheid klinken associaties door met kleinheid, geringheid, onderdanigheid. Bij het woord nederigheid zien we een bescheiden figuur op de achtergrond. Maar dat is een misleidend beeld van nederigheid. Een eik kan tegelijk reusachtig en nederig zijn. De eik doet waartoe die is voorbestemd, zich tot het uiterste ontplooien. Maar zonder kapsones, in eenvoud, volkomen natuurlijk. Volkomen zichzelf, niet alleen bij mooi weer maar ook als het stormt. Als wij evenzo onze kracht en talenten uitleven zou het volgens de gangbare maatstaven wel eens niet-nederig kunnen aanvoelen, maar ons toch dichter bij God kunnen brengen.
Dat voert ons naar de laatste vraag: hoe kunnen we onderscheiden of we op natuurlijke wijze nederig zijn en dat we doen waartoe we voorbestemd zijn? Het gangbare antwoord is: door te luisteren naar ons geweten. Maar mijn ondervinding heeft me iets anders geleerd. Het geweten is een abstracte kracht en het ego heeft grote vaardigheid ontwikkelt om het te manipuleren in de gewenste richting. Een veel concretere en directere leugendetector is ons lichaam. Dat geeft niet te missen signalen, en de belangrijkste in deze kwestie is of er spanningen te ontwaren zijn. Zodra we merken dat spieren zich samentrekken, de adem stokt, de mond wordt strak of er is een knoop in de buik – om maar enkele willekeurige verschijnselen te noemen – dan weten we dat we niet natuurlijk zijn; dat we niet ongedwongen, ontspannen ons ware zelf zijn. Dan is de nederigheid ‘afgedwongen’ – door de omgeving of door onszelf. Bijvoorbeeld doordat we onszelf hogere morele eisen opleggen dan we natuurlijkerwijs aankunnen. Wat ons dan te doen staat is teruggaan naar een gevoel van ontspanning en openheid. Vandaaruit kunnen we op een natuurlijke wijze verdergaan. Met een lichter gemoed, in eenvoud en overgave. Dat is, naar mijn vermoeden, de ware nederigheid die ons met ontspannen tred dichter bij God brengt. Niet voor niets typeerde Hazrat Inayat Khan meditatie als ‘mystic relaxation’.
Thank you so much dear Kariem.
Love
Baasit
Much appreciated, thank you Kariem.
Zubin