In de schaduw van een boom
Toen Hazrat Pir-o-Murshid Inayat Khan de Soefi Beweging oprichtte, was een van de doelstellingen die in de statuten verankerd waren: helpen om de twee tegenovergestelde polen van de wereld, het Oosten en Westen, dichter bij elkaar te brengen door de uitwisseling van gedachten en idealen, zodat vanzelf de Universele Broederschap kan ontstaan… Maar deze woorden werden een eeuw geleden geschreven, en sindsdien zijn er zoveel veranderingen in de wereld geweest dat je je kunt afvragen of er in dit opzicht nog veel te doen is. Elke tuktukchauffeur en straatveger in Delhi heeft nu een mobiele telefoon, en overal in het Westen zijn curryrestaurants en yogastudio’s, terwijl Indiase wetenschappers voorbereidingen treffen om mensen op de maan te laten landen. Hoeveel dichter kunnen het Oosten en Westen bij elkaar komen?
Maar deze overeenkomsten betreffen de materiële wereld, niet de innerlijke wereld. Hazrat Inayat Khan erkende ongetwijfeld de verschillen in materiële cultuur tussen het Oosten en het Westen van zijn tijd en geloofde dat veel in het Westen het Oosten zou kunnen helpen. Maar verder kijkend dan de oppervlakte van het dagelijkse leven, zag de Pir-o-Murshid één belangrijk verschil, namelijk dat in het Oosten de basis van het leven en denken religieus was, terwijl in het Westen religie al aan de kant werd geschoven ten gunste van de groeiende fascinatie voor het materiële en het commerciële. Als voorbeeld daarvan wees hij erop dat in het Oosten het ideaal van de eenheid van het menselijk ras, het principe van ‘broederschap’ (zoals de taal van die tijd het uitdrukte) werd gezien als een religieus concept, terwijl het in het Westen werd uitgedrukt als patriottisme, een politiek ideaal. Het oosterse begrip van het principe heeft de potentie om iedereen te omarmen, ongeacht zijn of haar geloof, terwijl het westerse begrip vaak een houding genereert van ‘als je niet een van ons bent, ben je tegen ons’ – wat verdeeldheid creëert en geen eenheid.
In een lezing over het beheersen van ons lot verduidelijkte Hazrat Inayat Khan zijn opvatting van deze twee uiteinden van het spectrum. Hij zei:
“De geest van degenen [in het Oosten] die zich terugtrokken in berggrotten of gingen leven in de bossen was meditatief. Je zou kunnen denken dat zo’n leven niet erg wenselijk is. Ja, misschien is het niet wenselijk dat jij dat voorbeeld volgt. Maar als je ziet wat ze bereikten, was de ervaring die ze opdeden zeer wenselijk. Er is veel dat uitgewisseld zou kunnen worden tussen het Oosten en Westen. Het Westen heeft veel dingen verbeterd, gecultiveerd en uitgevonden die naar het Oosten zouden moeten gaan. En de ervaring van diegenen in het Oosten die naar de bossen gingen en in meditatie zaten in de schaduw van de bomen, zou meegenomen moeten worden naar het Westen. Dit zal het Oosten en Westen dichter bij elkaar brengen, tot groot voordeel van de hele mensheid.”
Deze woorden kunnen ons aan het denken zetten over de westerse houding ten opzichte van de natuur. Die wordt over het algemeen gezien als een plek voor fysieke recreatie. Wandelen, hardlopen en klimmen worden enthousiast gepromoot, en als je je niet in het zweet werkt, heb je het doel nog niet bereikt. Sommigen bezoeken de natuur echter met eerbied en dat staat dichter bij de oosterse houding. Als wij meer gewoon onder een boom zouden zitten en mediteren, zou dat niet alleen het Oosten en Westen dichter bij elkaar brengen – we zouden misschien ook de echte betekenis leren van het gezegde in Gayan Boulas: “Wie de natuur liefheeft is de ware aanbidder van God.”
Vertaling Kariem Maas