Om wijd en zijd te verspreiden
De Soefi Beweging, gesticht door Pir-o-Murshid Hazrat Inayat Khan, bestaat uit verschillende activiteiten. Daaronder de activiteit van de Innerlijke School en de religieuze of devotionele activiteit die Universele Eredienst wordt genoemd. Je zou denken dat de esoterische leringen van de Innerlijke School de weg zouden moeten banen voor de verspreiding van de Goddelijke Boodschap over de hele wereld, een ideaal waar Hazrat Inayat zich aan wijdde – maar dat is niet zo. In een klas die Hazrat Inayat Khan in juli 1926 gaf aan Cherags en Sirajs van de Universele Eredienst maakte hij duidelijk dat het werk van het over de hele wereld verspreiden van de Boodschap niet hoort bij de Innerlijke School, maar bij de Universele Eredienst.
Pir-o-Murshid Inayat vertelde de klas: “Voor het verspreiden van de Boodschap in de wereld, en voor het vervullen van die belofte en dat werk dat voor ons is bestemd, is er niet alleen een esoterische school. Er zijn immers al andere esoterische scholen in Perzië, Egypte, India, waar inwijdingen worden gegeven en waar diepe esoterische studie plaatsvindt. Het verschil is dat de impuls nu weliswaar een esoterische school omvat, maar tegelijkertijd de Boodschap is. Een Boodschap die zich verspreidt, naar buiten treedt en alle delen van de wereld bereikt. Daarom heeft deze impuls een heel andere invalshoek. De esoterische school dient daarbij als batterij. Voor een fakkel om overal licht te verspreiden. Het licht van die fakkel moet verspreid worden. En die fakkel is de Universele Eredienst.”
Het is een goed moment om dit in herinnering te brengen, aangezien we de verjaardag naderen op 7 mei van de eerste viering, in 1921, van de Universele Eredienst. De grote nadruk die onze Meester legt op deze specifieke activiteit lijkt raadselachtig. Want we kunnen zien dat over het algemeen over de hele wereld de belangstelling voor religie afneemt. De aandacht wordt gemakkelijker getrokken met workshops over ‘geheimen van de innerlijke centra’ of ‘hogere niveaus van bewustzijn’ of ‘esoterische geluiden en kleuren’ of iets van die aard. Waarom dan juist nu de Universele Eredienst van belang is, heeft te maken met de behoefte van de wereld. Oprechte zoekers die een gedisciplineerd pad wensen dat hen naar het doel leidt, zijn er altijd wel. Het soefipad kan goed dienen voor wie daartoe geroepen zijn, maar andere scholen vervullen ook die functie. De huidige ziekte van de mensheid is echter dat de religieuze impuls aan het vervagen is. De algemene conditie van onze wereld vandaag de dag is dat het hart bevroren is. Religie kan echter alleen religie zijn als die uit het hart komt.
Wil de Universele Eredienst echt het doel dienen waarvoor die gegeven is, dan moet de Eredienst daarom gepresenteerd worden vanuit de harten van de Cherags en Sirajs die de dienst verrichten. Alleen de oprechte warmte en het enthousiasme die deze lichtdragers en fakkels in hun dienst brengen kunnen het gebrek aan interesse en de onverschilligheid overwinnen.
Een van de leerlingen in de klas in 1926 merkte op dat de Universele Eredienst geen kerken had van waaruit de Boodschap gebracht kon worden. Hazrat Inayat Khan antwoordde daarop: “Ik denk dat elke Cherag zelf een kerk is. Met die geest moet hij de wereld in gaan. Bij andere religies vormen kerken de ruggengraat van de geestelijkheid, maar onze Cherag is zelf een kerk. Hij moet weten dat hij de wegbereider voor het werk is. Daarom is zijn verantwoordelijkheid groot, zijn zijn moeilijkheden groot. Maar tegelijkertijd is zijn werk ook groot.”
In het verleden stuitte het geven van de Boodschap vaak op vurige tegenstand – denk bijvoorbeeld aan de vervolging van de eerste christenen. Maar zulke tegenstand kan ook de vastberadenheid versterken van degenen die het Woord brengen. Nu is de weerstand niet vurig maar koud – er is een gebrek aan respons. Dat betekent dat mensen die willen helpen hun eigen enthousiasme moeten meebrengen. Ze moeten komen met een vlam in hun hart om anderen te kunnen opwarmen.
Toen hij de les afsloot, gaf Pir-o-Murshid Inayat zijn studenten deze bezielende woorden mee: “Het gebrek aan middelen mag ons enthousiasme, ons geduld niet wegnemen; het gebrek eraan mag onze harten niet breken. We moeten zo sterk en ondernemend mogelijk zijn. Je moet er nooit aan denken wat falen betekent. Falen is niet voor ons. Het gaat om de Boodschap van God. We moeten ons best doen. Je moet zelfs nooit het woord mislukking gebruiken. Dat is niet voor ons. Dat is voor een zakenman; voor hem is het een mislukking wanneer hij weinig geld op zak heeft. Ons succes is de Boodschap zelf, onze dienst op het pad van God is ons succes. Al hadden we niets in de wereld, we zullen toch doorgaan op het pad van God. En als niemand ons hoort, zullen de muren ons horen, in de sferen zal de Boodschap blijven. De Waarheid overwint.”
Vertaling Kariem Maas