De edelmoedigheid van de menselijke natuur
In groepsgesprekken met spirituele zoekers zijn er bepaalde thema’s voorspelbaar die naar voren zullen komen. In zo’n bijeenkomst is er meestal sprake van enige gevoeligheid en een verlangen naar verandering, en als het onderwerp bijvoorbeeld de volmaaktheid van liefde is, reageren mensen gemakkelijk en voelen ze hoop opborrelen in hun hart. Maar zoals het oude spreekwoord zegt, als je eenmaal de neus van de kameel binnen hebt gelaten in je tent, heb je er al snel een hele grote tentgenoot bij, en een heleboel onverwachte en soms onwelkome gevolgen. Als de boodschap van de Ene die alles omvat ons inspireert en we ons bewogen voelen om in liefde te leven, dan moeten we vroeg of laat een manier vinden om te vergeven. En dat is waar mensen vaak tot stilstand komen, hun handen omhoog gooien en zeggen: ‘Nee, de wereld is zo verdrietig en gebroken, ik kan de slechte dingen die mensen doen niet door de vingers zien.’
Dat is natuurlijk een begrijpelijk standpunt. In onze tijd worden alle zwakheden van de menselijke natuur ontelbare keren gepresenteerd en afgebeeld (in levendig gekleurde close-ups, met emoji’s) in de echokamers van de sociale media, zodat het gemakkelijk is om overweldigd te worden door de beelden van ellende. Maar als we een grens trekken die we niet willen overschrijden, wat dan? We kunnen vurig bidden tot de God van barmhartigheid en mededogen om de wereld te genezen, maar we leven zelf in scheiding, niet in eenheid, en juist eenheid is de enige remedie. Verwachten dat God alles in orde maakt zal uiteindelijk alleen maar ons eigen geloof verzwakken, want ‘in orde’ in de materiële wereld is altijd vergankelijk, en we zullen onze onvermijdelijke teleurstelling richten op Degene tot Wie we gebeden hebben. Als we oprecht naar de Ene toe willen reizen, moeten we bereid zijn om onze aannames over dualiteit op een gegeven moment te laten vallen, als ongewenste bagage die we naast het pad achterlaten. Maar hoe?
In een lezing over het ‘koningschap’ van God, spreekt Hazrat Inayat Khan over de verschillende manieren waarop mensen Gods perfectie idealiseren; sommigen zien Hem als een liefhebbende Ouder, sommigen als de Schepper of als een Vriend, sommigen zien God als een verheven abstractie, en sommigen buigen voor Hem als een Koning. Hazrat Inayat legt zorgvuldig uit dat we nooit moeten oordelen of bekritiseren hoe iemand naar God kijkt, want ieder heeft zijn eigen pad in het leven. Maar ons geloof zou ons op een bepaalde manier moeten helpen, en Hazrat Inayat vraagt: “Hoe ontleent degene die gelooft in het koningschap van God echte hulp aan zijn geloof?” Zijn antwoord is dat God op deze manier zien ons de edelmoedigheid van de menselijke natuur laat inzien. Dit zou niet verrassend moeten zijn als we inderdaad de kinderen zijn van de meest edelmoedige Koning. Maar waar kunnen we die edelmoedigheid vinden? Hazrat Inayat zegt: “Niemand heeft ooit bewezen jouw ideaal te zijn; je mag je een ideaal verbeelden, en als je ooit ergens ziet dat het schort aan goedheid, kun je die vanuit je eigen hart aanvullen en zo de edelmoedigheid van de menselijke natuur voltooien. Dit gebeurt door geduld, tolerantie, vriendelijkheid, vergeving.” En hij gaat verder: “Men kan niet tot ware edelmoedigheid van geest komen als men niet bereid is de onvolmaakte menselijke natuur te vergeven, want allen, waardig of onwaardig, hebben vergeving nodig, en alleen op deze manier kan men boven het gebrek aan harmonie en schoonheid uitstijgen.”
Wat ons ideaal ook mag zijn, hoe verder we gaan op het spirituele pad, hoe minder het mogelijk wordt om verwachtingsvol naar anderen te kijken. We zien dat we beperkt zijn, en ook anderen lijden onder beperkingen. Als er enige edelmoedigheid te vinden is in de mens, is de enige hoop om die te vinden in onszelf door omhoog te reiken naar de bron van Goedheid. Dat is wat hier wordt gesuggereerd, uit Gayan Chalas: “Ware spiritualiteit is geen vast geloof of overtuiging; het is de veredeling van de ziel door boven de barrières van het materiële leven uit te stijgen.”
Vertaling Kariem Maas
Amen