Flexibel redeneren
Soefiverhalen, vooral die over Moellah Nasruddin, zijn vaak als een van die ongewoon gevormde stenen die we soms op het strand vinden. De steen trekt onze aandacht, en als we hem in de hand hebben en ronddraaien, is het op een gegeven moment alsof hij op iets lijkt – een hart? het hoofd van een hond? Maar als we hem verder draaien, verandert die, en ziet er dan uit als iets anders. Uiteindelijk stoppen we hem misschien in onze zak, en als onze vingers hem daar af en toe opnieuw bezoeken, verwonderen we ons over zijn vorm.
Het volgende verhaal van de Moellah die niet wil betalen voor wat die niet wenst, is daar een voorbeeld van:
Waarom betalen voor wat ongewenst is?
Op een dag liep Moellah Nasruddin een kledingwinkel in om een broek te kopen. Hij ging de rekken langs om te zien wat de koopman had, hield voor de spiegel een broek tegen zichzelf aan, maar besloot toen dat hij liever een jasje wilde kopen.
Zorgvuldig hing hij de broek weer weg, vond een jasje dat hij leuk vond, trok het aan, bestudeerde zichzelf in de spiegel, en ging toen, tevreden, de winkel uit.
“Moellah, wacht!” riep de winkelier. “Je hebt het jasje nog niet betaald!”
“Nee,” zei Nasruddin, “maar ik gaf je de broek. Ze zijn dezelfde prijs.”
“Maar…” zei de koopman in verwarring, “je hebt ook niet voor de broek betaald.”
“Zeker niet,” zei de Mullah. “Je verwacht toch niet dat ik betaal voor wat ik niet wil, of wel?”
Wordt ons getoond dat de Moellah geen vat heeft op de commercie? Is hij zo wereldvreemd? Denkt hij echt dat het nieuwe jasje nu van hem is, zonder dat hij de koopman een cent heeft gegeven? Of is de Moellah slimmer dan slim, een snel pratende, sluwe manipulator die erop uit is om de winkelier te misleiden?
Beide interpretaties zijn natuurlijk plausibel, maar het verhaal kan ook worden opgevat als een illustratie hoe gemakkelijk we onze redenering aanpassen aan ons eigenbelang. Met scherpe blik zien we de tekorten van anderen; we zien duidelijk hun vooroordelen en hoe vooringenomen anderen zijn. Maar we zijn (meestal) veel minder veeleisend tegenover onszelf.
Hazrat Inayat Khan leert ons dat deze asymmetrische blik te wijten is aan ons bewustzijn van, om niet te zeggen onze totale absorptie in, onze eigen redenen en intenties, en onze blindheid voor de intenties van anderen. Als we toevallig iets zeggen dat aanstoot geeft aan een ander, nou ja, dan ‘weten’ we dat we niet van plan waren om iemand te beledigen, en misschien concluderen we wel dat de andere persoon gewoonweg overdrijft. Aan de andere kant, als iemand ons beledigt, is onze eerste gedachte dat die zeker beter had moeten weten.
De roep van de wereld is nu om gerechtigheid, en er is zeker veel onrechtvaardigheid die rechtgezet zou moeten worden. We moeten echter beginnen met onszelf te leren rechtvaardig te zijn. Als we niet in staat zijn om eerlijk en rechtvaardig ons zelf in de hand te houden, moeten we niet verbaasd zijn als de wereld om ons heen niet beter is.
Vertaling Kariem Maas