Totdat het hart leeg is
In de Beker van Saki vinden we op 28 maart deze spreuk: “Totdat het hart leeg is, kan het de kennis van God niet ontvangen”. Er zit hoop in dit gezegde, want het impliceert dat, hoe klein we ook zijn, er een reële mogelijkheid is om het ultieme begrip te bereiken, en dat is iets om te vieren. Impliciet is ook de erkenning dat we waarschijnlijk niet zoveel over God weten als we denken – maar laten we optimistisch zijn en eenvoudigweg eens kijken naar de belofte die wordt aangeboden. Zo kunnen we ons afvragen waarom het hart leeg moet zijn om die kennis te ontvangen. We krijgen vaak te horen dat we ons hart moeten openen – betekent dat niet dat we de wereld moeten toelaten en dat die ons hart vult? Is het niet spiritueel om onze naaste lief te hebben?
We kennen ongetwijfeld mensen die hun hart gesloten leken te hebben voor de wereld; als je die ontmoet, is het alsof je een kasteel van koud steen tegenkomt waarvan de ophaalbrug is opgetrokken. En ook al laten we op zonnige dagen onze eigen ophaalbrug zakken, als we eerlijk zijn zullen we toegeven dat er mensen zijn die door onze soldaten aan de poort de toegang wordt ontzegd. Met andere woorden, we staan open voor sommigen, maar niet voor iedereen.
In het soefi-termen is het hart een capaciteit, een ‘akasha’. Zoals de ogen een capaciteit zijn om licht te ontvangen en de oren een capaciteit zijn om de golven van geluid te ontvangen, zo is het hart gemaakt om een soortgelijke functie te vervullen voor de magische, almachtige vibraties van liefde. Als we het gesloten houden, wordt de meest levende plaats van ons wezen als het ware begraven, met als gevolg dat alle andere aspecten van ons leven verduisterd en onvolledig zijn. Daarom moet degene die op zoek is op het spirituele pad eraan werken om het hart op te graven, zodat licht, leven en liefde er doorheen kunnen stromen.
We beginnen onze leertijd door van elkaar te houden. Denk aan het verhaal van de vrome zoeker die naar een soefimeester kwam en vroeg of hij bij hem in de leer mocht. “Heb je ooit liefgehad?” vroeg de meester. De zoeker, die zijn hele leven bezig was geweest met gebeden en rituelen, zei: “Nee, nooit.” “Ga en heb lief,” zei de Murshid, “en kom dan terug.”
Hoe meer we de lessen van de liefde leren, die eenvoudigweg zijn dat de geliefde alles is en wij niets, hoe meer we geschikt worden om deze goddelijke stroom te dienen. In het beste geval wekt de liefde van de ouder voor het kind dit begrip. Maar paradoxaal genoeg benadrukken we ook ons eigen bestaan zolang we de geliefde in ons hart houden: ‘Ik’ hou van ‘jou’. Zelfs als ‘jou’ alle mensen van een natie omvat, laat het nog steeds een barrière intact, een lijn die insluiting en uitsluiting scheidt. Als we kennis van God willen hebben, Die oneindig is en alles doordringend, dan moeten alle barrières verwijderd worden, want Hij heeft er geen; er mag niets overblijven om het hart te verdelen.
We bereiken deze staat niet door op te houden lief te hebben, maar door op te houden te zijn. Majnun hield zo intens van Leila dat hij zijn eigen ik vergat. In die toestand wordt alles Leila – het gras wordt de zoom van haar jurk, de bries haar adem, de sterren haar ogen, de bloemen haar parfum, enzovoort. En wanneer we God zo volledig liefhebben dat we in Zijn aanwezigheid onszelf vergeten, valt de laatste sluier weg en komen we oog in oog te staan met de Geliefde die nooit afwezig was, wiens omhelzing ons altijd ondersteunde.
Vertaling Kariem Maas